Coöperatieve stoomzuivelfabriek Achlum

De eerste serie foto’s is afkomstig uit een jubileumboek ter gelegenheid van het 25 jarig bestaan van de fabriek in 1913. Daarna nog een paar foto’s uit het archief van de oude ansichten.

Onderstaande foto’s zijn oude ansichten waar de zuivelfabriek in volle glorie op staat. Bij de foto’s van de Monnikenweg zijn er nog veel meer te zien waar de fabriek op staat. 

Nog met de stalen pijp. Deze heeft aan het begin van de eeuw het veld geruimd.

Zicht op de fabriek vanaf het noordwesten, waar nu het fietspad ligt.

Goud van Oud

door Co Eppink.

Onderstaand artikel is geschreven voor het personeelskrantje van FrieslandCampina in Workum.

Het jaar 1870, ook wel het jaar van de coöperatieve gedachten genoemd. Vergeleken met het buitenland was er weinig kennis van de botermarkt. Er werd geknoeid en er waren hygiënische problemen. In 1878 toog, een door de Friesche maatschappij van landbouw, in het leven geroepen studiegroep naar Denemarken om zich op de hoogte te stellen van de zuivelbereiding over de grens. In het eindrapport kwam de conclusie dat het voorhanden lag om enkele zuivelfabrieken te gaan bouwen. Ook bracht de studiegroep naar voren dat de manier van schoon werken op de boerderij te wensen over liet. En dat was voor vele boeren als vloeken in de kerk. Alles moest bij het oude blijven. Maar er kwam steeds meer druk vanaf de internationale markt. Nederland moest mee. De eerste zuivelfabrieken waren van vooruitstrevende pioniers die niet bang waren voor risico’s. In 1879 werd de eerste zuivelfabriek geopend in Leiden. J. Rinkes Borger was de eerste. Niet lang daarna kwam Friesland. Mindert Bokma de Boer opende in het zelfde jaar “De Freia” te Veenwouden. Spoedig kwamen er in Friesland fabrieken bij. In 1880 kwam de Leeuwarder melkinrichting en in 1883 nestelde zich de Nederlandsche Maatschappij voor kaas en roomboterfabrieken in Bolsward en Sneek. Allen particuliere ondernemingen. Coöperatieve creativiteit zou niet lang meer op zich laten wachten. Wat veel boeren in het eerste hadden verworpen werd nu met open armen ontvangen.

Een zuivelfabriek met een coöperatieve gedachte voelde bij de meeste boeren aan dat het veilige investering was. Vele opgerichte coöperaties hadden dezelfde belangen. Een vertrouwd handelsmerk, niet al te dure grondstoffen en hulp en ondersteuning in een bedrijf enz. enz. Eindconclusie was dat er een centraal punt moest komen voor al deze ondersteuningen. Dit kwam door de oprichting van de bond van coöperatieve zuivelfabrieken in Leeuwarden. Ervaringen en kennis waren eerder opgedaan in Denemarken.

Ook in Achlum was men tot deze conclusie gekomen en op 16 januari 1888 konden boeren zich laten inschrijven. De fabriek kreeg een solide inrichting. Bevattende een karn-, koel-, kaas- en pekelkamer en een ruime ontromingskamer die was gescheiden van het geheel. Voor de ontroming was gekozen voor de centrifuges van Burmeister & Wain, het neusje van de zalm wat ontroming betrof en van Deense makelij. Voor het bedien van deze centrifuge werd een bekwaam vakman gevraagd. Maar de centrifuges vielen tegen, daarom ging men in 1895 al over op het Alva Laval Holland systeem, waardoor een betere ontroming plaats vond. Geruchten deden de ronde dat aan de werkbezoeken in Denemarken deze centrifuges aan de Nederlanders werden aangepraat. Uiteindelijk koos Achlum toch voor eigen beleid. Iets wat bij de Denen niet in dank werd afgenomen. Na deze verandering nam men een echtpaar aan.

Foto: zuivelfabriek van de achterzijde gezien

De man, de Hr. Bonnema diende als centrifugist en zijn vrouw, Sytske Jans Rauwerde, ging in de boterbereiding. Het echtpaar kreeg een salaris van FL 8.50,- in de week en een vrije woning. Voorwaarde was wel dat het echtpaar kinderloos moest zijn, en blijven. Inmiddels was de eerste steen al gelegd door Anne Wybrens Oosterbaanen en op 26 juni 1888 kon de eerste melk worden aangeleverd. In eerste instantie kon men de melk verwerken van 400 tot 500 koeien. Maar door verplaatsing van verschillende werktuigen was er ruimte voor verwerking van de melk tot 700 koeien. Ook was de fabriek voorzien van een extra stoomketel zodat deze geregeld kon doordraaien. Toen men na de verbouwing dacht te kunnen draaien bleek dat de schoorsteen onvoldoende trek had en hoger moest worden opgemetseld. Na dit euvel te hebben verholpen kon de melk worden ontroomd. Nadat het bestuur de fabriek op weg had geholpen werd in 1893 de eerste directeur benoemd. Het was de Hr. Riemer Veeman die overigens in 1897 weer werd opgevolgd door de Hr. Piersma die niet veel later weer vertrok naar Gytskerk. Nog voor 1900 nam de Hr. Bakker het van hem over.

Er waren nogal wat kinderziektes in het begin die soms nare ongelukken met zich mee brachten. Het reinigen met stoom was soms schrikken voor de paarden die dan wel eens op hol sloegen terwijl ze nog voor de wagen stonden. Dit gebeuren voltrok zich toen een rijder de teugels rondom de wielen van een kar had gespannen. Het dier raakte verstrikt en klapte achter over. Een open halswond maakte in korte tijd een einde aan zijn leven. Een machinist verbrandde zijn hand toen hij het vuur onder de ketel wilde aanmaken met petroleum terwijl de roosterstaven nog te heet waren.

Reclame voor de coöperatie bleef niet uit. Mondjesmaat kwamen er meer boeren bij die hun melk leverden aan Achlum. En dat Coöperatieve Stichting Zuivelfabriek Achlum bekend werd van zijn goede kwaliteit kaas bleek wel dat een inwoner van Franeker zich toegang verschafte tot het pakhuis van Achlum. Het toeval wilde dat hij met zijn huissleutel het slot van het pakhuis in Achlum ook kon openen. Op een zomeravond in 1891 konden de postende veldwachters Vlierman en Cammenga de kaasdief in de kraag vatten. Hij bekende de andere verdwijningen ook en werd direct ingesloten.

AI vrij snel was uitbreiding essentieel. In 1910 werd er ruimte verworven zodat er nieuwe kaasbakken konden worden geplaatst. Vijf jaar daarvoor was er al een kaaspakhuis gesticht met nevengebouwen. En op 5 augustus 1913 werd het 25 jarig jubileum gevierd. Men verwerkte de melk op dat moment van 1600 koeien. Er werd in Achlum een grote feesttent geplaatst die voor veel vertier kon verzorgen. Personeelsleden, hun vrouwen en zelfs de kinderen mochten meegenieten van het spektakel. De feestrede werd uitgesproken door de Hr. Veeman van Marssum. Hij deed dit op een uitbundige manier en de reden was er ook naar. De fabriek kon het aantal koeien nauwelijks aan en de ene uitbreiding volgde op de ander. Ook begon het steeds meer voor te komen dat personeel 25 jaar in dienstverband waren. Op de grote dag werd dan het betreffende jubilaris uitgenodigd om op het kantoor te komen. Uiteraard ontving de directeur de jubilaris als men passend gekleed was. De “jarige” ontving dan, na een korte speech van keurig gedrag, als souvenir een “keurigen klok van zoodanigen en kraanigen kwaliteit”. Waarna het werk mocht worden hervat.

In 1916 vertrok de Hr. Bakker naar Wommels om daar voor 4 jaar te blijven. Daarna keerde hij terug naar Achlum. In tussentijd werd zijn plek opgevuld door de Hr. Bousema. In 1923 bleek dat de fabriek te klein was en voor zijn tijd totaal was verouderd. De fabriek werd in zijn geheel verbouwd en het apparatuur werd gemoderniseerd. Ook was men inmiddels overgegaan op leidingwater. Grootste redenen wel dat het daarvoor aangevoerde water kwalitatief niet meer aan de normen kon voldoen. En de gehele fabriek was nu ook aangesloten op het elektriciteitsnet dat vanuit Witmarsum werd bediend.

De crisisjaren gingen ook aan Achlum niet onopgemerkt voorbij. Al in 1930 moest het ledenkapitaal het ontgelden door te lage melkprijs. Er moest worden aangeklopt bij de zuivelbank. Er kwamen zware tijden voor Achlum. In 1935 werd de steun van de melkbeperking opgeheven. Men zat nog een tijdje met de handen in het haar maar Achlum kwam er bovenop. Fabrieksdirecteur de Hr. Bakker roemde, tijdens zijn afscheidsspeech in 1935, de instelling van de Achlumer melkleverancier en de fabrieksarbeiders. Hij was er van overtuigd een goede opvolger te hebben gevonden voor zijn overname. De Hr. K. Van Der Ploeg nam het over. Achlum genoot vertrouwen in de omgeving. Het was een positief ingestelde fabriek die direct al in het verleden de “losse” leveranciers voor de keuze stelde lid te worden of de melk op een andere manier van de hand te gaan doen. Het was ook een grote gok geweest dat Achlum al vrij snel na de eeuwwisseling (1906) overging aan uitbetaling op zuiver vetgehalte op de aangeleverde volle melk. Het was, compleet met alle verbouwingen, een risico geweest. Maar het resulteerde er wel in dat in 1938 de fabriek 50 jaar bestond.

Het vertrouwen was groot. Dat bleek wel dat er tussen kerst en oud en nieuw in 1937 dat er nog even snel 11 nieuwe leden bij kwamen. Achlum was de eerste coöperatieve fabriek die de 50 jaar vol had gekregen. Ditmaal werd besloten het feest te gaan organiseren het R.K. verenigingsgebouw te Franeker. Geen plek was onbezet, het toneel was veranderd in een groot bloembed en de telegrammen kwamen vanuit heel Nederland naar Franeker. Feestband “Amusemento” maakte de avond, samen met “goocheltoerenman” Jan van Riemsdijk, compleet.

De oorlogsjaren in Achlum hadden op de fabriek niet veel nadeel. Wel werd de fabriek gezien als een mooie gelegenheid voor duistere doeleinden. Er werd nogal een ingebroken en buitenom drukte men het melkgeld nogal eens achterover. Een gestolen bus met smeerolie kwam een 29 jarige Franeker opperman niet goedkoop onderuit. Hij werd in 1942 veroordeelt tot het betalen van een geldboete van 30 gulden.

Foto: melkvaarder op weg naar de zuivelfabriek

Eind jaren vijftig besloot men in Achlum, net als in Witmarsum, over te gaan op het uitbetalen van de melk naar vet en eiwitgehalte. Dit besluit was eerder al genomen door de fabriek van Scharnegoutum. Ook nu was er veel wantrouwen en werden er veel vragen gesteld over de eventuele consequenties van de wijze van uitbetaling. Men ging niet tegen het voorstel in en besloten werd 3 maanden later over te gaan op deze manier van uitbetalen. Had er hoogstwaarschijnlijk ook mee te maken dat de ervaringen van Scharnegoutum positief waren. De fusiegolf midden jaren 60 bleef Achlum overeind maar kwamen er wel voorzichtige voorstellen. Een ander “hot item” in die tijd was dat het melkgeld via de bank werd uitbetaald.

Er waren 7 coöperaties en 2 particuliere fabrieken die niet meededen. Coöperatie Aehlum deed ook niet mee aan de omschakeling. De bedrijven waren te gering voor omvang en ze wilden de leden niet voorschrijven dat ze het melkgeld op een bankrekening moesten ontvangen, terwijl de fabriek van Dronrijp leden langs de kustdijk hadden zitten. Deze leden zaten te ver van de banken af om daarvan ten volle te kunnen profiteren. Voor sommige bedrijven schoot de bankservice gewoonweg tekort om goed te kunnen profiteren van het geheel, maar uiteindelijk zou niemand er aan ontkomen.

Waar men ook niet aan ontkwam waren de fusies. Ook Achlum hield het niet meer. Nadat “buurman” Tzum zich al had aangesloten bij “De Goede Verwachting” ging een jaar later, in 1971, Achlum er mee in. De melk werd overgeheveld naar Tzum, die de plas van Achlum overnam. Beide bedrijven waren dus uit de Frico gestapt. Personeel werd overgeplaatst naar Tzum.

Het gevolg van de sluiting in Achlum was dat het aantal zelfstandige coöperaties in Friesland daalde tot 21. De melk van De Goede Verwachting werd op dat moment verwerkt in Workum, Balk, Heeg en Tzum.

Op 5 juni 1972 was de voormalige trots van Achlum al verkocht aan de Hr. J van Duyn uit Katwijk aan de Rijn. De voormalige fabriek was onderhands verkocht doordat de Hr. Van Duyn de vraagprijs zelf wat had opgeschroefd. Voor de finale van de verkoop in Franeker gingen alleen nog twee woonhuizen onder de hamer.

De Hr. Van Duyn had een loonbedrijf voor het ompakken van levensmiddelen en zag veel perspectief op het Friese platteland. Hij werkte er een poos samen met zijn broer die uit de scheepvaart kwam. Later verkocht hij een gedeelte van de fabriek aan Efraco (Eerste Franeker Confiture). Men maakte er chocoladeplakken van 5 kilo als fabricaat voor de bakkerij en banket industrie. Ook kon later de chocolade in vloeibare vorm aan de klant worden geleverd. Het betekende nog wel wat werk voor Achlum, maar de grote bewegingen in het dorp waren weg. Daarna werd het Klava (Klaver-Faber). Dit bedrijf produceerde verschillende hazelnootpasta’s voor de groothandel die op zijn beurt weer bakkers en delicatessenzaken in het noorden van Nederland bevoorraadde. Ook nu worden nog halffabricaten voor de banketindustrie gemaakt. Deze gaan tot over de grens. En dat zijn de enige herinneringen die zijn overgebleven van de fabriek die respect afdwong bij de vele boeren, die de trots was in het Friese zuivelland, en die de economische ruggengraat was voor veel bewoners uit |Achlum en omstreken.