Oprichting assurantiemaatschappij Achmea

Tussen de oprichting in 1811 en het 200 jarig bestaan in 2011 is veel gebeurd.

De geschiedenis van Achmea is te vinden op de website van Achmea:

http://www.achmea.nl/over-ons/geschiedenis

Hieronder 2 stukken uit het werk over Achlum van Klaas van de Pol, geschreven in 1987. Het eerste stuk gaat over de oprichting van de Verzekering, het tweede is een stukje familiegeschiedenis van de families Draisma en Draisma de Vries.

Oprichting Assurantie Maatschappij “Achlum”.

Het werk waardoor Ulbe Piers Draisma het meest bekend is gebleven is de oprichting van de assurantie maatschappij “Achlum” te Achlum.  Hij zag in onze omgeving de financiële en geestelijke nood die er na een brand ontstond. Tegenover een brandende boerderij staat men machteloos. Niet alleen dat blusmiddelen door de onbe­gaanbaarheid van de wegen niet vroegtijdig bij een boerderijbrand aanwezig konden zijn maar ook de brandbare producten in een boerderij waren van een dusdanige soort dat blussen moeilijk, zo niet onmogelijk was. Daarom moest de mogelijkheid geschapen worden dat ieder die dit kon overkomen de handen ineen moest slaan om de financiële schade zoveel mogelijk te beperken.

De toen nog ongetrouwde boerenzoon Ulbe Piers had tijdens zijn veelvuldige contacten met anderen gehoord dat er in Groningerland een zestal brandverzekerings maatschappijen waren opgericht of nog in oprichting waren. Het begin van zo’n maatschappij kon niet direct optimaal werken, maar er moest toch een begin worden gemaakt. Het blijkt dat Ulbe overredingskracht had en de mogelijkheid de zaken duidelijk uiteen te zetten.

Zo kwam hij met dit onderwerp bij Samuel Alma te Schalsum, Marten Sijtzes Hilarides te Miedum en bij de Achlumers Pieter Hartens Offingahuysen van de boerderij Offingahuysen en zijn buurman Fedde Jacobs Strikwerda aan de Groenedijk terecht.

Na zoveel mogelijk de zaken voorbereid te hebben, lieten zij een oproep uitgaan naar allen met wie zij intussen contact hadden gehad en die sympathiek tegenover hun voornemen stonden

Op 4 juli 1811 werd te Franeker bij Anne Harings Ruurda een vergadering belegd, waar ieder der 54 aanwezigen zijn mening naar voren kon brengen en waar tot oprichting werd besloten. Tegelijk werd er een bestuur gekozen van 5 personen waaronder de Achlumers Offinga en Strikwerda en waar Ulbe Piers Draisma

de boekhouding op zich nam, niet wetende waar dit opuit zou lopen. De oprichting van de Brand Assurantie Maatschappij “Achlum” te Achlum was hierdoor een feit geworden.

Enkele dagen later lieten zich 39 inschrijven als deelgerechtigde in de onderlinóe, waaronder de Achlumer bedrijven:

  1. Fedde Jacobs Strikwerda met een stelphuizinge voor een bedrag vanf3225,­
  2. Antje Siebolts wed. Jan Wiebes (Hibma) op Sopsum voor een huis en schuur ter waarde vanf3600,

­c. Klaas Dirksz. een huis met schuur 1875,

­d. Pieter Marten Offinga, een schuur met huis op Offingahuysen 1500,- (het was toen nog de oude schuur aan de Loop)

  1. Pier Aukes Draisma, een schuur met huis op Groot Ludum. Pier Aukes was ook eigenaar van de ernaast staande schuur Klein Ludum, tesamen voor een waarde vanf6000,- en een wagenschuur voor 225,-.

Er was verder in Achlum weinig belangstelling. In het begin zijn er behalve de boekhouder, geen bestuursfuncties door een Achlumer vervuld. Tot in het begin van de jaren dertig van deze eeuw Jurjen S. Wiersma op de boerderij 35 zich als zodanig beijverde, om behalve verzekeringen tegen brandschade ook de schade die men aan het bedrijf lijdt te verzekeren.

Hij vond een bedrijfsschade verzekering eveneens noodzakelijk door de ervaringen bij de boerderijbrand van de boerderij Monnickenbildt te Achlum in 1934, bewoond door de familie IJntema. Zijn medebestuurders van de assurantiemaatschappij wist hij te overtuigen van de noodzaak hiervan, zodat in 1936 de eerste verzekering tegen bedrijfsschade naast de brandschade kon worden afgesloten. Omdat de maatschappij zich in het begin op brandschade bij boerderijen toelegde werd een ambulante veestalling aangeschaft waar het vee onmiddelijk onderdak kon worden gebracht, hetgeen uniek in de verzekeringswereld kon worden genoemd.

Hiermee maakten we een sprongetje naar de jongste geschiedenis maar keren nu weer terug naar het begin.

De verzekering besloeg een gebied van vijf gemeenten. Aanvankelijk waren er de steden Franeker en Harlingen niet bij omdat deze bebouwde komnnen een verhoogde risico hadden.

Franeker werd echter spoedig toegelaten, maar Harlingen, vond men, was “licht ontvlambaar” zodat het pas in 1881 voor een Harlinger mogelijk was zich bij “Achlum” aan te sluiten.

De onderlinge hulp bestond overigens hoog in het vaandel geschreven, terwijl men voor deelname zichzelf moest aanmelde. Het op een opdringerige wijze trachten verzekeringen af te sluiten was er niet bij.

In het begin had van de verzekeringsmaatschappij was er een eigen risico van 25% zodat er slechts 75% werd vergoed.

Dit is allengs opgetrokken tot een volledige dekking van de schade. Het vaststellen van de schade stond nog in de kinderschoenen. Rond 1820 werd elk dier en elke zak graan apart genoemd. Bij ongedorst graan in de schuur schatte men de tarwe op fl. 30,- en de haver op fl. 20,- per pondemaat.

Voor een paard jonger dam een jaar werd fl. 70,- vergoed en voor een ouder paard fl. 20,-. Voor een koe ontving men fl. 60,-.

De administratie had Ulbe Fiers Draisma thuis in de woning aan het Jonkerschap no. 4, thans afgebroken, waar de woning U.P. Draismastraat 1 staat. In een gedenkboek van de assurantie maat­schappij wordt laconiek vermeld dat de boeken en bescheiden weinig ruimte in beslag namen, zodat zij gemalkkelijk opgeborgen konden worden op “’t bedsbuortsje”, de  plank in de bedstee, waar Draisma ‘s nachts sliep.

Na de dood van Ulbe Piers bleef het kantoor in de woning gevestigd tot zijn opvolger Foppe Arjens de Vries trouwde met Aleida Beekhuis. Het jonge gezin verhuisde tegelijk naar de woning Jonkerschap no. 6.

Foppe Arjens de Vries bleef zijn leven trouw aan de assurantie maatschappij tot hij het bij zijn dood overliet aan zijn zoon Arjen Foppes de latere burgemeester van Franekeradeel.

Deze bracht het kantoor 11 november 1899 eveneens naar Franeker bij het gemeentehuis aan de Voorstraat. In het Martenahuis was nog plaats over.

Het verlaten huis aan het Jonkerschap werd later het tramstation. Het enige wat in Achlum nog herinnert aan de assurantie maatschappij is de gedenksteen in de kerkmuur, aan de zuidzijde, tussen de ramen van de consistoriekamer.

In 1948 heeft het bestuur met een achttal verzekerings maatschappijen in Friesland een samenwerkings verband aangegaan onder de naam OTOS, Overeenkomst Tot Onderlinge Steun, gevestigd te Leeuwarden.

De familie Draisma en de familie Draisma de Vries

Voornamelijk in de vorige eeuw hebben enkele families een duide­lijk stempel op het dorpsleven gezet, die doorlopen tot de dag van vandaag. We vinden deze namen nog terug op de grafstenen op het kerkhof nabij de ramen van de concistoriekamer.

Wij noemen daarbij de namen van de oprichters van de dakpannen­fabriek, de assurantie maatschappij “Achlum”, de chichoreifabriek en de zuivelfabriek,

Het was de eeuw van algemene vooruitgang, voornamelijk op indus­trieel gebied. Een uitermate dynamische tijd voor hen die konden vooruitzien en de financiële middelen hadden om dit te verwezenlijk­en. Het begon met de familie Draisma, die op de boerderij aan de Groenedijk (Slachtedijk) woonder, ongeveer even ver van Arum, Kimswerd en van Achlum, waar de laatste decennia de familie Hoekstra woont. In 1770 woonden er Pier Aukes Draisma en zijn vrouw Tjiske Haitsma. Zij woonden er acht jaar later nog. Maar tien jaar later waren ze verhuisd naar de ernaast liggende boerderij Groot Ludum.  In het begin huurde hij de boerderij;

later werd hij mede eigenaar en tenslotte stond hij geheel op zijn naam. Zij hadden beiden weinig onderwijs genoten maar waren goed onderlegd.

Er waren toen twee jongens, waarvan Ulbe de oudste in 1785 geboren werd en Jan in 1792. Bij hun kinderen, zo was hun wens, zou meer aandacht besteed worden aan het onderwijs.

De jongens waren bijdehandte knapen. Het zou niet aan de ouders liggen dat zij zich niet konden redden. De Franeker academie was betrekkelijk dichtbij. Ze hoopten hier in de toekomst gebruik van te kunnen maken, hoewel het voortbestaan van dit onderwijs op losse schroeven was komen te staan.

In 1792 ging de oudste Ulbe naar school in Achlum, bij de schoomeester Jan Meines die ook dorpsrechter was zoals we zagen. Het resultaat was, naar de mening van de ouders, niet overweldigend. Ze gingen vermoedelijk alleen in de wintermaanden naar school, want in de volgende zomer bezochten ze een school in Arum, maar ook dit beviel niet. De ouders hebben het vermoedelijk nog een zomer aangezien, want daarop werden ze naar de school in Kimswerd gestuurd naar de schoolmeester Andreas Krieger.

Het leven op de boerderij ging zijn gewone gang. De jongens hoorden thuis aan tafel over dingen die in het bedrijf speelden. Intussen had Ulbe, ouder geworden, doen blijken over een goed organisatie vermogen te beschikken. In de avonduren was hij druk bezet, hoewel zijn vader hem overdag wel eens een paar uren in het bedrijf kon missen. Hij bezocht in wijde omgeving vrienden en kennissen. Het gesprek ging meestal over verbeteringen in de werk- een leefomstandigheden.De dorpsnotabelen was dit niet ontgaan, waardoor men het gemeentebestuur adviseerde hem de opdracht te geven tot het slatten van de Achlumervaart van Paijezijl, door het dorp, naar Koningsbuurt.

In 1811, op 26-jarige leeftijd, heeft hij het slatten en de administratie die daaraan verbonden was uitgevoerd.

De Achlumervaart was voordien niet alleen moeilijk bevaarbaar door de drek op de bodem van de vaart maar was voornamelijk niet effectief bij het afstromen van het boezemwater bij eb door de sluizen te Harlingen.

Een ander geval was de wateroverlast die zijn vader en andere boeren in de driehoek Arum, Kimswerd, Achlum hadden. Ulbe Piers Draisma was het in hoofdzaak die zijn buurman Fedde Strikwerda, op de boerderij waar zij eerder hadden gewoond, Jan Annes en Rommert Douwes voorrekende dat een gezamelijke aanpak in de vorm van een waterschap de oplossing zou brengen. Het waterschap van Achlum, Arum en Kimswerd is toen opgericht.

Bij de afrekening in 1810 betaalde Strikwerda voor 72 œ pondemaat en zijn vader voor 100 pondemaat in gebruik zijnde landerijen.

Het was in de franse tijd dat veel jongemannen werden opgeroepen voor militaire dienst in de legers van Napoleon. Er was echter een mogelijkheid dat een zgn. remplacant de dienst overnam. Zo’n remplacant vroeg hiervoor doorgaans 300,-. Maar elk die van het krijgsbedrijf verschoond wilde blijven had niet een dergelijk, voor die tijd, groot bedrag voorhanden. Ulbe heeft er zich toen voor ingespannen om gelden te verzamelen voor jongemannen die tegen de dienstneming opzagen.

Na de bevrijding van ons land van de franse overheersing liet hij zich van de andere kant zien en werkte volledig mee aan het herstel van ons land door gezag en orde te hand haven. Daarvoor kreeg hij erkentelijkheid door de benoeming van een militaire rang. De aanstelling werd bekend gemaakt met de volgende aankondiging:

“Wij Willem van Oranje enz. enz. op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken werd benoemd tot 2e luitenant Draisma, Ulbe Piers, enz.”.

Een defensief leger moest na de franse bezetting weer op de been worden gebracht, maar er waren toen nog geen kazernes, waar het onderdeel in ondergebracht kon worden. Dat kwam pas later. De manschappen en officieren bleven thuis en moesten bij oproep naar een aangewezen plaats gaan. Dit zal de geoefendheid niet ten goede gekomen zijn. En het vervoer naar die plaats was ook niet optimaal.

Intussen had hij de administratie van de brandassurantie maatschappij op zich genomen. In de beginjaren deed hij het werk tussen het dagelijkse werk door, maar langzamerhand werd dit te druk.

Er woonde in Achlum een jongeman die, naar hem voorkwam, aanleg voor dit administratieve werk had. Hij woonde eveneens aan het Jonkerschap. Het was Foppe, een zoon van Arjen Joukes de Vries en Akke Foppes Dongjema en woonde op de boerderij waar in de dertiger jaren Jouke de Boer woonde.

Ulbe Piers overleed in 1830 op 45- jarige leeftijd, vrij plotse­ling aan wat in die dagen buikloop werd genoemd. Hij liet geen kinderen na.

De andere zoon van het echtpaar Draisma, Jan, bleef op de boerderij Groot Ludum van zijn vader werken. Op zijn grafsteen wordt uitdrukkelijk meegedeeld dat hij 60 jaar boer op Groot Ludum is geweest. Behalve de boerderij waarop hij woonde huurde hij er nog een 150 pondemaat bij.

Bij zijn overlijden in 1852 schonk hij de boerderij aan de kerk, bovendien had hij bij zijn leven een groot aandeel gehad in de stichting van een orgel in de kerk, wat is aangegeven op een gedenkplaat onder het orgel.  ­

Aan het publiek toonde hij bij zijn leven dat hij een man was waarmee rekening moest worden gehouden. Wanneer hij erop uittrok om vergaderingen of familie te bezoeken kwam hij met een luxe wagen met twee gelijk gekleurde schimmels ervoor. In 1839 had hij de wagen gekocht, zo wordt vermeld, voor 280,-. Voor het tuig betaalde hij 78,- terwijl de paarden een waarde hadden van 400, -.

Jan Piers is op 47-jarige leeftijd getrouwd met IJtje Annes Hellema, een nicht van de dominee Hendrik Hellema, die toen in Achlum predikant was. Zij had vijf kinderen uit het eerste huwelijk met Wijbren Fongers Oosterbaan toen zij op de boerderij Groot Deersum woonden.

Bij haar huwelijk met Jan Draisma bleef de zoon Anne boer op Groot Deersum.

De jongeman Foppe de Vries, die door zijn huwelijk in familie­relatie was komen te staan met Ulbe Piers Draisma is hier eerder genoemd. Hij had in 1829 juist voor de dood van Ulbe Piers Draisma met deze, de dakpannenfabriek opgericht terwijl hij de administratie van de assurantie maatschappij had overgenomen. Ook rustte op hem de verantwoordelijkheid van het beheer van de eigendommen die de familie Boersma bezat bestaande uit landerijen te Firgum, Tzummarum en Oosterbierum.

Dat hij een goed kenner was van wet en voorschrift blijkt mede uit zijn aanvraag om de naam Draisma aan de zijne toe te voegen. Het nederlands familierecht was pas ingevoerd uit het franse recht en Foppe Arjens wist dat de mogelijkheid er was de naam te veranderen. Hij wilde blijkbaar zijn leermeester daarmee eren.

Bij Koninklijk Besluit van 17 januari 1827 werd zijn naam gewijzigd in Draisma de Vries, welke naam tot in de dertiger jaren van deze eeuw op de dakpannen voorkwam.

Zijn vrouw, Antje Boersma overleed nadat zij twee jaar getrouwd waren geweest. Hij trouwde in 1840 voor de tweede maal met Aleida Beekhuis, een zuster van mevrouw Hellema. Zij was weduwe en getrouwd geweest met Gerrit Veldkamp, chirurgijn te Wirdum. Zij had zes kinderen uit haar eerste huwelijk, waaronder Willem Veldkamp, die in Achlum heeft gewoond en mede oprichter was van de chichoreifabriek.

Uit het huwelijk werd acht jaar later een zoon geboren, Arjen Foppe Draisma de Vries genaamd die zijn vader als administrateur van de Assurantie Maatschappij opvolgde en met de zojuist genoemde halfbroer Willem de chichoreifabriek oprichtte. Van 1893 tot 1914 is deze man burgemeester van de gemeente Franekeradeel geweest.

De namen Draisma en Draisma de Vries zijn in Achlum begrippen gebleven.